De Nieuwe stad en de oude uitgangspunten
Niets lijkt moeilijker dan een richting geven aan de ontwikkeling van een
nieuwe interface. Deels heeft dat te maken met het terrein waarop DDS
opereert: het internet. De krant van morgen zal er niet wezenlijk anders
uitzien dan de krant van vandaag. Net als de krant van 1993 er niet
wezenlijk anders uitziet dan de krant van 1998. Vergelijking van DDS in
1993 met DDS in 1998 leert hoe groot de verschillen zijn in de
ontwikkelingen van oude en nieuwe media, en hoe moeilijk - want onzeker -
de keuzes zijn die gemaakt moeten worden. Het kiezen voor consolidatie
van de verworven positie en het voortbouwen op bestaande concepten en
ideeën lijkt in eerste instantie een logische weg. Als DDS een krant was
geweest, was dat inderdaad de meest voor de hand liggende optie geweest.
Maar het ligt niet in de aard van het bedrijf te consolideren. De vaste
vorm is nog niet gevonden, en het is maar de vraag of die vorm ooit
gevonden wordt. Sterker nog: een van de kenmerken van DDS zou wellicht
moeten zijn dat een definiteve vorm nooit gevonden zal worden. Dat zou je
als een (noodzakelijke) voorwaarde kunnen zien. DDS is een bedrijf dat
zichzelf van jaar tot jaar opnieuw uitvindt, en misschien is het wel die
houding die het consolideren nog het meeste waard. Ook al zijn de gevaren
evident: risico boven veiligheid, vernieuwing boven behoudzucht. Het is
inherent aan het net dat veilige keuzes er nooit gemaakt kunnen worden.
Nieuwe ontwikkelingen zullen altijd blijven nopen tot het moedwillig
aantasten van je bestaande positie, aan het omver schoppen van de
zekerheden die je hebt gecreeerd, tot het herdefinieren van je functie en
het inslaan van nieuwe wegen. Een interface is een freeze van technische
mogelijkheden, die zijn waarde verliest op het moment dat die technische
mogelijkheden verouderd zijn. Het willen integreren van nieuwe
technologieën in een bestaande interface kan maar tot op zekere hoogte.
Het uiterlijk van een interface, de applicaties, de mogelijkheden, het
uiterlijk, ze zijn allemaal nauw verbonden met de technische stand van
zaken op het moment dat de interface gebouwd werd. Integreren biedt geen
oplossing meer, alleen het vanuit de technische mogelijkheden aan de ene
kant en de geherdefinieerde waarde van DDS aan de andere kunnen
resulteren in een nieuwe stad. Elk compromis betekent een uitholling van
de positie van DDS in plaats van een consolidatie.
En daarmee zijn we meteen tot de kern gekomen van het nadenken over het
ontwerpen van een nieuwe interface voor DDS. Grofweg zijn er dus twee
keuzes: consolidatie of vernieuwing. Dat zijn althans de twee denkbare
uitersten. Maar voor wie instemt met het voorgaande is er eigenlijk al
geen keuze meer. Vernieuwing is een voorwaarde, consolidatie vanuit de
aard van de zaak onmogelijk. Die stellingname vormt het uitgangspunt voor
dit stuk.
Uitgangspunten
Een interface kun je zien als het voertuig waarmee je je doel wilt
bereiken. Het middel waarmee je je uitgangspunten gestalte kunt laten
krijgen. Het geven van een aanzet tot het ontwerpen van een nieuwe
interface begint dan ook daar: bij het helder definieren - of
herdefinieren - van je uitgangspunten. Wat wilde DDS? Wat is DDS nu?
Welke ontwikkeling heeft DDS doorgemaakt? Is er iets essentieels
veranderd aan de manier waarop wij onze taak opvatten? Heeft 3.0 in alle
opzichten voldaan aan onze doelstellingen? En zijn die doelstellingen nog
dezelfde? En: kunnen die doelstellingen nog wel hetzelfde zijn in een
netlandschap dat zo wezenlijk anders is dan drie jaar geleden?
Redactie voeren versus context providen
Nog niet zo lang geleden was het omschrijven van DDS als context provider
één van de meest voorkomende karakteriseringen van DDS. We zijn een
leverancier van virtuele infrastructuur, die ten algemenen nutte kan
worden ingezet. We voorzien in publieke werken die door bewoners kunnen
worden gebruikt. Geheel analoog aan de stadsmetafoor. Ook daarin worden
immers straten aangelegd, huizen gebouwd die door bewoners zelf kunnen
worden ingericht en pleinen die van een standaard uiterlijk worden
voorzien maar hun levendigheid ontlenen aan de aanwezigheid van mensen,
en aan de activiteiten die die mensen daar ontplooien. Wij scheppen de
context waarbinnen anderen zich naar believen kunnen uiten. Een soort
egalitaire virtuele samenleving wilden we creeeren waarbinnen niet de
virtuele overheid maar de virtuele burger maatgevend zou zijn. En dat is
voor een groot deel ook gelukt. Maar tegelijkertijd hebben we ook de
nadelen ondervonden van het uitsluitend leveren van de infrastructuur en
zijn we zelfs langzamerhand ons oude ideaal ontrouw geworden. Niet dat we
geen leverancier van infrastructuur meer zijn die zich dienstbaar opstelt
tegenover de gemeenschap, maar we zijn niet meer uitsluitend een
leverancier. Zon anderhalf jaar geleden was de taak van een DDS-redacteur
nauw omschreven en duidelijk: het beantwoorden van vragen van bewoners en
het bewoners en organisaties in staat stellen hun doelen binnen DDS te
realiseren. Omgevingen die uitsluitend onder redactie van DDS stonden
waren er nauwelijks, afgezien van de rubriek Het Laatste Nieuws en de
korte mededelingen onderaan de homepage. Noodgedwongen vielen ook de
zijwegen en kiosken onder redactie van DDS, maar dat was alleen omdat het
aantal door bewoners ingestuurde links onvoldoende was om de paginas
interessant mee te houden. Indealiter zouden wij het liefst bewoners
hebben aangesteld als beheerders van die paginas, als actieve burgers die
een deel van de openbare ruimte beheren. Maar daar wreekte zich onze
opstelling. Alleen context bieden en de content overlaten aan bewoners en
organisaties zorgde voor een verschraling van DDS. Een doodlopende weg.
Als we consequent waren geweest in het doorvoeren van ons uitgangspunt,
dan was DDS een dode plek op het net geworden. Een plek waar weliswaar af
en toe bewoners met elkaar babbelen en af en toe op een linkje klikken,
maar geen plek die iets opmerkelijks te bieden heeft. En juist in het
scheppen van een opmerkelijk omgeving ligt een belangrijke taak van DDS.
Het bouwen van een opmerkelijke interface - wat 3.0 was en nog steeds is
- en vervolgens de content en de vernieuwing grotendeels in handen van
bewoners en organisaties leggen, is een doodlopende weg. DDS is een
geinstitutionaliseerde plek op het net geworden, een virtuele stad waar
nieuwe internetgebruikers verbaasd en enthousiast doorheen lopen. Maar
juist het feit dat beginners een grote voorkeur hebben voor DDS geeft aan
dat we een conservatieve waarde vertegenwoordigen, en niet gezien worden
als een vernieuwende, altijd in ontwikkelingen verkerende organisatie
waar voortdurend geëxperimenteerd wordt met nieuwe vormen, concepten en
technologieën.
De energiestoot van 3.0 is geen constante geweest. De vernieuwing is
niet gecontinueerd, althans, heeft lang op zich laten wachten.
Langzamerhand heeft een verschuiving plaatsgevonden, heeft de redactie
een belangrijkere functie gekregen binnen DDS. Langzaam zijn we
teruggekeerd op onze schreden en hebben we het uitgangspunt, het providen
van context, als alleen zaligmakend principe losgelaten. Veel meer dan
vroeger wordt het bedrijf nu aangestuurd door plannenmakers, door mensen
die een visie ontwikkelen en uitvoeren. Wat anderhalf jaar geleden een
redacteur was is nu een plannenmaker en uitvoerder. Die nieuwe
taakopvatting - of uitbreiding van de bestaande taken - heeft
geresulteerd in verschillende projecten die DDS terug op de kaart
plaatsen als vernieuwende, interessante plek op het net. Voorbeelden
daarvan zijn Webmix, het Verkiezingenplein, het Drugsplein... Misschien
is dat laatste plein het meest treffendste voorbeeld, ook al kan het
Plein van de Dood evengoed als voorbeeld dienen. Het zijn de eerste
pleinen in DDS die niet meer zijn ontstaan vanuit de oude filosofie. Een
Drugsplein in de traditionele opzet was een plein geworden met
taartpunten waarop verschillende organisaties waren gelinkt. Weliswaar
hadden we de verschillende organisaties die achter die links schuilgingen
geholpen met het zich presenteren op het net, maar we hadden zelf geen
redactie gevoerd. Op het huidige Drugsplein staat het onderwerp centraal,
en zijn de links naar organisaties secundair. En juist daardoor is een
plein ontstaan dat veel interessanter en veel vernieuwender is dan veel
van de traditionele pleinen in DDS. Door het loslaten van een van onze
uitgangspunten hebben we DDS een nieuwe impuls gegeven.
De les die we hebben geleerd van onze opstelling als context provider is
een simpele: het is onmogelijk een virtuele stad interessant te houden
door alleen context aan te bieden en een onveranderlijke interface te
handhaven. Een actieve rol van DDS - of je dat nu als redactie, publiek
domein of plannenafdeling definieert - is een voorwaarde om DDS
interessant te houden en de energiestoot die met 3.0 is gegeven niet te
laten wegvloeien maar als constante stroom te handhaven.
Uiteraard moet de nu ingeslagen weg als uitgangspunt blijven dienen.
Zoals in een echte stad is ook de virtuele burger behoudzuchtig en niet
snel geneigd tot vernieuwing (zie de recente rellen in de Telnetwijk).
Sterker nog: de digitale burger vertegenwoordigt in veel opzichten de
conservatieve waarde, streeft naar het behouden van dat wat er al is. En
daarvan hebben wij nu juist gezegd dat dat geen optie is. Niet op een
plek als het internet. Bovendien, als we de vergelijking met een oud
medium als de krant nog eens maken: na elke verandering in vormgeving van
een krant, hoe miniem ook, regent het klaagbrieven van abonnees.
Wijziging van het lettertype waarin de Volkskrant werd gezet leidde enige
jaren terug zelfs tot zeer boze reacties. En dat terwijl nu niemand zal
ontkennen dat die veranderingen goed zijn geweest. Wie altijd naar zijn
abonnees/bewoners luistert, kan nooit iets wezenlijk nieuws ondernemen.
Wat overigens geen stellingname tegen inspraak impliceert.
De vernieuwende kracht van DDS zal dus moeten komen vanuit het publieke
domein. De energiestoot die met 4.0 gegeven zal worden, zal - anders dan
na de presentatie van 3.0 gebeurd is - geconsolideerd en gecontinueerd
moeten worden. Dat betekent dus dat niet uitsluitend de burger of de
organisatie de keuzes maakt, maar DDS. Naast context provider worden we
content provider, en dat in de meest brede zin. Die keuze betekent wel
dat we een sterk publiek domein nodig hebben, een sterke redactie, die
externe ontwerpers en eigen programmeurs aanstuurt in het ontwikkelen van
nieuwe dingen, dingen die het wezen van DDS vormen: vernieuwing,
experimenteerdrift.
Virtuele gemeenschap
Het laten ontstaan en faciliteren van een virtuele gemeenschap was en is
een van de belangrijkste uitgangspunten van DDS. Die doestelling hebben
we de afgelopen jaren deels bereikt. Met de nadruk op deels, want we
rekenen onszelf veel te makkelijk rijk door te verwijzen naar het hoge
aantal inwoners: 60.000. Dat zijn er veel. Maar vormen die 60.000
bewoners ook de gemeenschap zoals die ons voor ogen stond, of is het een
onderling niet of nauwelijks communicerende groep die alleen gebruik
maakt van de gratis emailvoorziening? Het is een lastige vraag om te
beantwoorden. Want wat is een gemeenschap? Een verzameling mensen op de
Dam, is dat een gemeenschap? Alle inwoners van een grote stad bijelkaar,
is dat een gemeenschap? Ongeacht of ze deelnemen aan het publieke leven?
Ongeacht of ze communiceren met elkaar?
Die 60.000 mensen die bewoner van DDS zijn vormen niet
noodzakelijkerwijs een gemeenschap. Geen virtuele gemeenschap in ieder
geval. Aangezien geen sprake is van fysieke aanwezigheid betekent dat ook
dat niet al die bewoners gebruik maken van de openbare ruimte in de stad,
van de verschillende functies die die stad biedt. Het gebruik van DDS
door bewoners beperkt zich voor een groot deel tot het lezen en versturen
van mail. En dat is onvoldoende om te kunnen spreken van een gemeenschap.
DDS is een omroep met 60.000 leden, maar of die leden ook daarwerkelijk
kijken naar de programmas die die omroep uitzendt is maar zeer de vraag.
Hoeveel procent van het totale aantal bewoners is op een willekeurig
moment aanwezig in de stad? Laten we zeggen om acht uur, de piektijd van
het net. Iedereen die dat zal proberen te achterhalen, zal zich verbazen
over het geringe aantal mensen dat in de stad is. Zelfs als we aannemen
dat het systeem waarmee die aanwezigheid wordt gemeten niet goed
functioneert, dan komen we nog op een laag aantal mensen uit. Als we het
getal verdubbelen komen we nog niet boven de dertig. De vergelijking van
DDS met een omroep die veel leden heeft maar slecht bekeken programmas
maakt, is dus niet geheel onzinnig.
Een virtuele gemeenschap bestaat bij de gratie van aanwezigheid van de
leden van die gemeenschap. In die zin valt de stadsmetafoor ook niet te
gebruiken. Een stad is immers een plek waar elke burger altijd aanwezig
is (tenzij hij of zij op vakantie is uiteraard of ergens anders werkt).
Een vergelijking van DDS met een gebouw zou adequater zijn: iedereen
heeft toegang tot het gebouw, en veel mensen betreden de hal om hun post
uit hun postvakje te halen, maar bezoeken zelden of nooit de rest van de
etages in dat gebouw. De meeste afdelingen blijven leeg. In de
nieuwsgroepkamer komen af en toe wat mensen met elkaar praten over hoe
mooi de wereld vroeger was en er zijn twee cafeetjes in het gebouw die
vroeger heel populair waren maar tegenwoordig door de trendy bezoekers
worden gemeden. Er zijn andere plekken ontstaan waar het leuker en voller
is.
Voorwaarde om een virtuele gemeenschap te laten ontstaan is dus dat
voldoende leden van die gemeenschap met enige regelmaat aanwezig zijn. Is
aan die voorwaarde niet voldaan, dan kunnen mensen elkaar niet ontmoeten,
kunnen geen gesprekken ontstaan en geen nieuwe groepen gevormd worden.
Vooral dat laatste is een goede graadmeter: hoe succesvoller een
gemeenschap, hoe meer leden van die gemeenschap zich in kleinere
gemeenschappen opsplitsen. Een gemeenschap is pas geslaagd als ieder
afzonderlijk lid er aansluiting kan vinden bij subgroepen die eenzelfde
soort interesse delen, of van dezelfde leeftijd zijn of dezelfde
politieke of seksuele voorkeur hebben. En veel subgroepen telt DDS niet.
Er is een kleine homogemeenschap ontstaan, maar die heeft het werkterrein
langzamerhand verlegd naar IRC (#gay.nl of #gaydate.nl). En in de metro
komt een vast publiek, en in het Digistad Café. Maar zijn dat de
subgemeenschappen zoals wij ze bedoelen?
Binnen de huidige interface is getracht een gemeenschap te laten ontstaan
door mensen de mogelijkheid te geven met elkaar te praten in cafés die
thematisch zijn onderverdeeld. Die opzet is nauwelijks geslaagd. Er is
zelden een gesprek over boeken gevoerd in het café op het Boekenplein,
vrijwel nooit iets zinnigs over kunst gezegd in het cafe op het
Kunstplein. Zelfs de samenvoeging van een aantal van de cafés heeft niet
geholpen. Het merendeel bleef leeg, of diende ter vervanging van het niet
werkende Onder Vier Ogen.
De vraag blijft waar het aan ligt dat de door DDS geboden
communicatie-omgevingen niet voldoende door bewoners worden gebruikt.
Deels valt het te verklaren door de toegenomen populariteit van andere
plekken op het net. Zelfs met een tamelijk verouderd webchatsysteem als
DDS gebruikt kunnen nog interessante communicatie-omgevingen gebouwd
worden, getuige bijvoorbeeld het Amerikaanse WBS, waar gebruik wordt
gemaakt van dezelfde technologie, maar waar wel veel meer gebruik is
gemaakt van alle mogelijkheden die die techniek te bieden heeft. Bij DDS
is de webchat in een eerste aanzet blijven steken en nooit verder
ontwikkeld. En experimenten met nieuwe chatomgevingen zijn tot nog toe
niet erg succesvol geweest. De Digitale Huiskamer is een goed voorbeeld
van DDS-innovatie en vertegenwoordigt alszodanig een grote waarde
(voldoet aan de experimenteereis die ik in het vorige hoofdstuk stelde),
maar de chat die in de huiskamer geboden wordt is niet voor iedereen
toegankelijk vanwege de zware techniek waar de pagina gebruik van maakt,
en het nieuwe café De Vier Jaren functioneert nog steeds niet zoals zou
moeten. DDS heeft te weinig geïnvesteerd in het ontwikkelen van nieuwe en
het verbeteren van bestaande communicatie-omgevingen. Of heeft verkeerde
inschattingen gemaakt, zoals bij Palace. En zonder voldoende
communicatiemiddelen kan niet worden voldaan aan die eerste eis voor het
laten ontstaan van een virtuele gemeenschap: aanwezigheid. Om een
voorbeeld te noemen: drie jaar na het ontstaan van 3.0 is het nog steeds
niet mogelijk een andere bewoner aan te spreken. Een dergelijke
mogelijkheid lijkt mij een allereerste vereiste om digitale burgers een
gemeenschap te laten vormen. Communicatie dient zich - net als in het
werkelijke leven - niet te beperken tot cafés, waar je bovendien
uitsluitend als groep kunt communiceren en nooit aan een afzonderlijke
tafel kunt zitten met iemand anders.
Aanwezigheid van bewoners in DDS kan worden bereikt door de stad
aantrekkelijk te maken. In dat opzicht verschilt de taakstelling van DDS
niet wezenlijk van die van een stadsbestuur: hou je stad aantrekkelijk
voor de mensen die er wonen, anders vertrekken ze naar concurerende
gemeenten. Aan de leefbaarheid van DDS hebben we te weinig aandacht
besteed de afgelopen jaren.
Nu hebben we het nog uitsluitend gehad over aanwezigheid en voldoende
communicatiemogelijkheden als voorwaarden voor het laten ontstaan van een
virtuele gemeenschap, maar nog niet over andere vereisten. Mensen willen
elkaar niet alleen tegen kunnen komen en met elkaar kunnen praten, maar
ook samen dingen kunnen ondernemen. Mensen willen ook naar de bioscoop
kunnen, of naar het theater, of een wandeling kunnen maken met zn tweeën
(of in een groep). Al die activiteiten hebben één ding gemeen: het zijn
allemaal uitingen van de menselijk drang ervaringen met anderen te kunnen
delen. De uitdaging van het ontwerpen van een nieuwe interface is (voor
dit onderdeel althans) het zoeken naar virtuele varianten van
IRL-activiteiten. Er moet kortom gezocht worden naar deelbare virtuele
ervaringen. Een programma als Powwow biedt daar al een eerste aanzet toe:
gebruikers van dat programma kunnen gezamenlijk een webwandeling maken en
tegelijkertijd met elkaar verbonden blijven via een chatfunctie. Dat is
een primitief voorbeeld van een deelbare virtuele ervaring, zoals je
misschien ook de Digitale Huiskamer alszodanig zou kunnen kwalificeren.
Behalve ervaringen delen zijn er nog meer kenmerken te noemen. Groepen
mensen hebben niet alleen behoefte aan deelbare ervaringen, maar ook aan
het kunnen creëren van eigen plekken, aan het kunnen veranderen en
aanpassen van de hun omringende omgeving. Een virtueel gebouw
bijvoorbeeld voor hun groep, een gebouw dat specifiek is toegerust op
gebruik door een subgemeenschap. De manier waarop mensen zich op het web
organiseren verschilt niet wezenlijk van de manier waarop mensen dat in
het werkelijke leven doen. In een nieuwe interface moeten bewoners
gezamenlijk omgevingen kunnen inrichten, groepen kunnen vormen waar
specifieke plekken bijhoren. Bewoners bepalen dan niet alleen meer het
uiterlijk van hun huis, maar zijn dan ook bewoner in een breder verband:
als lid van een aantal subgroepen, die elkaar als cirkels overlappen. Dat
is een gemeenschap, waarin iedereen deel uitmaakt van verschillende
subgroepen die als geheel een overlappend sociaal netwerk vormen.
Waar ik het ten slotte nog niet over gehad heb in dit hoofdstuk zijn
overige vormen van het bevorderen van interactie tussen bewoners. De
invoering van een interne economie is een voorbeeld van hoe je dat kunt
bereiken. Economisch verkeer is een bindende factor, niet alleen een
spelelement, maar ook een manier om sociale samenhang te creëren.
Datzelfde geldt voor de tools die iedereen in zijn rugzak heeft. Als
daarin een ruilhandel ontstaat is ook dat een middel om het doel mee te
bereiken: het creëren van een virtuele gemeenschap.
Samenvattend kun je dus stellen dat aanwezigheid van mensen alleen
bereikt wordt als de stad aantrekkelijk genoeg is en er zo divers
mogelijke manieren zijn om met andere bewoners te communiceren. Dat kan
bijvoorbeeld op basis van toeval (de Random Call-toets, die ervoor zorgt
dat je verbinding krijgt met een willekeurige andere bezoeker die heeft
aangegeven random calls te willen ontvangen), op basis van gedeelde
interesse (profielensysteem), et cetera. Zijn al die diverse manieren van
communiceren voorhanden, dan ontstaan netwerken, groepen die op zoek zijn
naar gedeelde virtuele ruimten, gedeelde virtuele ervaringen en de
gedeelde ervaring van het gezamenlijk bouwen en onderhouden van die
virtuele plekken. Dan is aan alle voorwaarden voor het laten ontstaan van
een virtuele gemeenschap - of verschillende virtuele gemeenschappen die
elkaar overlappen - voldaan.
De ontwikkeling van het groepensysteem waaraan nu wordt gewerkt is van
wezenlijk belang voor het laten slagen van dat onderdeel van een nieuw te
ontwerpen interface. Het voldoet aan een aantal belangrijke criteria.
Groepsvorming wordt eenvoudiger, evenals het verlenen van rechten aan
individuele leden van die groepen. Het systeem is dus één van de middelen
die ons ten dienste staan bij het realiseren van onze plannen. Blijven
over: het conceptueel uitwerken van verschillende communicatievormen en
-omgevingen en het bouwen van de bijbehorende applicaties en het nadenken
over welke virtuele ervaringen deelbaar zijn en hoe ook daarvoor
applicaties gemaakt kunnen worden.
Het faciliteren van gemeenschappen
De succesvolste virtuele gemeenschappen vormen zich niet op het web, maar
in de periferie. Als je IRC, MUD's en Usenet tenminste zo mag
karakteriseren. Want van periferie spreken impliceert al dat die virtuele
plekken zich niet in het centrum zouden bevinden, en dat is nu juist voor
zover het gemeenschapsvorming betreft wel het geval. Er zijn een paar
zeldzame uitzonderingen te vinden, zoals WBS in Amerika, een
www-chatomgeving waar veel mensen heenkomen, maar het is een
uitzondering. Hechte gemeenschappen vormen zich voornamelijk op IRC, in
MUD's, op Usenet en sinds kort ook via ICQ dat nog steeds een
uitzonderlijk populair programma is.
Hoewel we bij het formuleren van de nieuwe onderdelen van onze interface
veel hebben nagedacht over het faciliteren van allerlei
communicatievormen, zou je nog een stap verder kunnen gaan door te
zeggen: DDS gaat bestaande virtuele gemeenschappen faciliteren, zoals ze
bijvoorbeeld op IRC bestaan. Nadeel van een IRC-kanaal is dat het geen
gemeenschappelijke informatieplek is, dat je er geen laatste nieuws kunt
neerzetten, dat je geen portretjes of beschrijvingen van andere bezoekers
van hetzelfde kanaal kunt plaatsen. Daarom zijn er ook nu al enkele
webpagina's die gekoppeld zijn aan IRC-kanalen. Sommige zijn heel
uitgebreid en interessant, andere stellen niet veel voor. Maar vast staat
dat alle gemeenschappen de behoefte hebben ook op het web een
gezamenlijke informatieplek te creëren. Dat geldt bijvoorbeeld voor de
mensen rond nl.motorfiets, een behoorlijk populaire nieuwsgroep met een
zeer uitgebreide website. Maar dat geldt ook voor bijvoorbeeld gay.nl,
een homokanaal op IRC dat vele malen populairder is dat ons homocafé ooit
is geweest. En het geldt voor de Metro en voor NowMoo. Ook die twee
gemeenschappen hebben een complementaire website ingericht.
De vraag is nog steeds: kunnen gemeenschappen gebouwd worden of kunnen
ze alleen maar ontstaan? En in hoeverre kun je daar in sturen? Of waarom
zou je eigenlijk willen sturen als je moet concluderen dat gemeenschappen
vanzelf ontstaan? Het enige wat je kunt doen is gemeenschappen
faciliteren die al bestaan en nog niet ontstane gemeenschappen een
omgeving bieden waarbinnen die gemeenschappen kunnen groeien. Je kunt je
dus alleen opstellen als context provider, als leverancier van de
voorwaarden waaronder een gemeenschap kan ontstaan.
De Digitale Stad zou een aparte wijk moeten openen voor
gemeenschapspagina's. Daar kunnen IRC-groepen hun website neerzetten en
DDS kan aan die websites een aantal standaard voorzieningen koppelen.
Stickit bijvoorbeeld. Of een andere applicatie die handig kan zijn. Bij
IRC is bijvoorbeeld een probleem dat je er alleen kunt praten met mensen
die op dat moment aanwezig zijn. Met Stickit zou zo'n groep ook
beschikken over een pagina waar vragen en opmerkingen te lezen zijn. Je
zou allerlei functionaliteiten aan zo'n omgevingen kunnen verbinden die
voor zo'n gemeenschap van belang zijn, en bovendien is er ook een belang
voor DDS: je incorporeert bestaande gemeenschappen, die worden onderdeel
van DDS. En je hebt dan je rol omgedraaid: niet proberen virtuele
gemeenschappen te vestigen, maar ze faciliteren.
Kort: In de eerste fase krijgt een aantal IRC-kanalen en Usenetgroepen
een eigen webomgeving binnen DDS. Die omgeving is standaard, een soort
bouwpakketje. Het is een omgeving die door een aantal mensen kan worden
beheerd. In een later stadium zijn eventueel nog andere
crossover-technieken te bedenken waardoor de webpagina en de
communicatie-omgeving nader tot elkaar gebracht kunnen worden. De
verschillende community sites krijgen een duidelijk plek binnen
DDS. Uiteraard hoeft het niet alleen te gaan om bestaande comminities die
gefaciliteerd worden, het kan ook gaan om gemeenschappen die nog niet
beschikken over een gemeenschappelijke plek of zelfs nog moeten ontstaan.
Zie daarvoor ook het stuk over de Debate Engine en de Community Builder.
Public acces
Toegang voor iedereen, ongeacht verbinding of apparatuur. Dat heeft DDS
als een kerntaak opgevat. En dat blijft het ook. Althans, nu we een
verbintenis zijn aangegaan met Het Net van PTT Telecom valt DDS vanuit
elke Nederlandse gemeente tegen lokaal telefoontarief te bereiken, ook al
is het nadeel dat de telnetinterface er niet door kan worden bereikt.
Maar dat is een detail, ook al zullen sommige oudgedienden het daar niet
helemaal mee eens zijn.
Over een groot onderdeel van dat public access-uitgangspunt hoeven we
het hier niet te hebben. Dat we bereikbaar zijn via Het Net heeft geen
consequenties voor het ontwerpen van een nieuwe interface, net als de
modembank en het lokale inbelnummer van DDS geen invloed hebben op het
internet, maar alleen op de manier waarop mensen er toegang toe kunnen
krijgen. Maar het wordt anders als we ons richten op public access binnen
die interface. Daar komen we al snel bij de gestaalde kaders van DDS
terecht, die menen dat iedereen, ongeacht verbinding of computer, toegang
zou moeten hebben tot elke plek binnen DDS. Dat is een tamelijk rigide
opvatting, die nauwelijks nog te verdedigen valt. Wat niet betekent dat
we ons er helemaal niets van aan moeten trekken, want in de kritiek van
de gestaalde kaders zit een kern van waarheid. Hun opstelling is te
strikt om serieus genomen te worden, maar het is onmiskenbaar waar dat de
stad een steeds geavanceerdere plek wordt en dat dientengevolge steeds
minder mensen de nieuwe plekken in DDS zonder problemen kunnen bezoeken.
De Digitale Huiskamer is in de meeste huiskamers niet te zien, Webmix is
een mooi project maar zal door het merendeel van de DDS-bewoners op
televisie moeten worden bekeken, Stickit heeft in de aanloopfase
aanzienlijke problemen gehad met oudere browsers, waardoor sommige mensen
uitgesloten werden van deelname aan de discussies die zich binnen die
applicatie afspeelden. Tot woede van de gestaalde kaders.
Het is een lastig vraagstuk: bouw je een stad die gebruikt maakt van
alle nieuwe technische mogelijkheden die er op dit moment zijn, op het
gevaar af dat je bewoners nog niet over de apparatuur en bandbreedte
beschikken om die stad optimaal te kunnen benutten, of laat je je bij het
ontwerpen van een nieuwe interface leiden door de public access-gedachte
en zijn de technische mogelijkheden van je bewoners maatgevend? Over die
vraag hebben we tijdens de workshops over de nieuwe interface lang
nagedacht. Daar zijn toen verschillende modellen uit naar voren gekomen,
maar een definitieve oplossing was en is nog niet gevonden. Wat we wel
kunnen concluderen is dat beide uitersten onwerkbaar zijn: de
mogelijkheden van de technisch minst goed toegeruste bewoner als
uitgangspunt nemen is geen optie, en het ontwerpen van een zware
interface die gebruik maakt van alle nieuwe mogelijkheden is ook geen
optie. Er zal dus een middenweg gevonden moeten worden. Die middenweg
dachten we gevonden te hebben door het begrip gelaagde interface te
hanteren. Er zou één nieuwe interface komen die door elke gebruiker op
een andere manier bezocht zou kunnen worden. Iedereen krijgt de stad die
het meest geschikt is voor zijn of haar verbinding en apparatuur. In
ieder geval zouden we door dit model toe te passen trouw kunnen blijven
aan ons ideaal: toegang voor iedereen.
Interface
Als we de interface opnieuw beschouwen als het voertuig van onze missie,
dan moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan: de publieke delen van
4.0 moeten voor iedereen toegankelijk zijn, er moeten voldoende
waarborgen in zijn gebouwd om een werkelijke virtuele gemeenschap te
kunnen laten ontstaan (communicatie, groepen, gedeelde ervaringen, spel)
en er moet een duidelijk onderscheid komen tussen redactionele omgevingen
en context omgevingen. Over de redactionele koers van die omgevingen kan
ergens anders gesproken worden. Een pleidooi voor meer netactivisme of
iets dergelijks past niet in een betoog over een nieuwe interface.
Functionele interface
Tijdens de workshops over een nieuwe interface kwamen we vaak te spreken
over het thema functionele interface. Wat wordt daarmee bedoeld? Als je
kijkt naar de huidige interface, zou je die dan kunnen omschrijven als
functioneel? Ja, in zekere zin. De geografie van de stad bepaalt de
manier van navigeren door de stad. De pleinenstructuur ontsluit alle
functies van de stad, ook al is die ontsluiting tamelijk rigide van aard
en wreekt zich dat hier en daar. Verschillende plekken geven bijvoorbeeld
toegang tot dezelfde paginas, en hoe meer dat gebeurt, hoe minder
functioneel je interface is. De structuur van 3.0 is star. De
pleinenstructuur is als functioneel navigeersysteem maar ten dele
geslaagd.
De oplossing zit hem in het loslaten van het concept van 3.0. Daarin
vormt de pleinenstructuur, de plattegrond, het hart van de interface. De
pleinenstructuur is het navigeersysteem, ook al zijn naderhand een aantal
shortcuts ingevoegd en is hier en daar geprobeerd de stad ook op andere
manieren te ontsluiten (zoeksystemen), maar werkelijke experimenten met
andere vormen van navigeren zijn zelden of nooit gevoerd. De
pleinenstructuur bleef maatgevend. Voor het vinden van bepaalde plekken
zijn er twee mogelijkheden: de pleinenstructuur gebruiken of de
zoekmachine raadplegen. Meer wegen leiden er niet tot de juiste plekken.
In de nieuwe interface moeten we af van het idee dat navigeren
uitsluitend geografisch bepaald is, zoals in 3.0. De geografie dient daar
als uitgangspunt voor de manier van zoeken, en dat is weliswaar een
consequente doortrekking van de stadsmetafoor, maar ook een nogal starre
opvatting. DDS is een stad zonder goede telefoonboeken, zonder Gouden
Gids, zonder telefoon.
Nagiveren is een woord dat is gaan behoren tot het netjargon, ingegeven
door Netscape die zijn browser Navigator noemde. Maar wat is navigeren op
het net eigenlijk? En wat is het verschil tussen surfen en navigeren?
Laten we beide termen anders definiëren: navigeren is het doelgericht
zoeken naar de juiste informatie, mensen of functies, surfen het
avontuurlijk dwalen over het net in de hoop iets leuks tegen te komen.
Navigeren vereist kortom een functionele interface en surfen een
avontuurlijke.
De Digitale Stad bestaat uit een steeds groter wordende hoeveelheid
informatie die door de huidige interface onvoldoende ontsloten wordt.
Onvoldoende functioneel in ieder geval. Een functionele interface zou een
sleutel moeten bieden die toegang geeft tot die informatie (maar niet
alleen tot informatie, maar ook tot personen, tot functionaliteiten, et
cetera; het gaat om een integrale ontsluiting).
De oplossing moet niet gevonden worden in een nieuwe geografische
structuur. Die is er uiteraard wel, maar dient een ander doel. De
plattegrond van DDS vormt één van de navigeerstructuren, maar niet de
functionele variant. De oplossing moet ook niet gezocht worden in het
ontwikkelen van een zoekmachine voor DDS. Niet in de traditionele zin in
ieder geval. Hoe goed ook, de meeste zoekmachines zijn tamelijk
willekeurig en bieden vrijwel nooit meer dan linklijstjes. Lelijk en
onhandig.
Je zou bijna kunnen stellen dat we twee nieuwe interfaces gaan ontwerpen
die nauw met elkaar verbonden zijn: een avontuurlijke, geografische en
een functionele.
Als we geen zoekmachine willen ontwerpen, wat ontwerpen we dan wel? We
hebben net gezegd dat we die functionele interface niet geografisch
willen definieren, maar tegelijkertijd biedt een geografisch model, een
verbeeldend model, de enige ontsnapping aan de kaalheid van de
traditionele zoekmachine. Een kaart van de stad zou in dat geval toch
uitgangspunt moeten blijven.
Het kaartenbaksysteem is het meest haalbare, gekoppeld aan een
verbeeldende interface, dus eentje waarbij toch een plattegrond wordt
betrokken. Zo kan een bewoner verschillende onderdelen van zijn huis in
verschillende categorieën onderbrengen. Een deel van zijn huis bevat
informatie over boeken, een ander deel alles over Ajax. Dat huis blijft
in de algemene interface op dezelfde plaats liggen, maar wordt via de
functionele interface thematisch ontsloten. De bewoner voert zelf zijn
huis in in het kaartenbaksysteem. Blijft alleen de vraag over hoe we die
kaartenbak verbeelden. Een linklijst willen we niet geven, dus zal een
ander systeem gevonden moeten worden.
Binnen de functionele interface kun je zoeken op trefwoord. Bijvoorbeeld
op muziek. Volgen submenus: klassieke muziek, popmuziek, wereldmuziek.
Daaronder verschillende artiesten. Er zijn vier plekken gevonden in DDS
die gewijd zijn aan de groep Queen. De bezoeker kan nu de kaartjes
raadplegen waarin de verschillende bewoners hun pagina hebben omschreven
en doorklikken naar die pagina, maar ze kunnen ook de beschrijvingen
lezen van mensen die opgegeven hebben in hun profiel dat ze van Queen
houden en ook hebben aangegeven dat iedereen van ze mag weten dat ze een
liefhebber zijn van die groep. Je kunt dus niet alleen zoeken op
informatie, maar ook op personen. En op tijd bijvoorbeeld: laat mij
alleen de kaartjes zien van die Queen-paginas die de afgelopen week, of
afgelopen maand, zijn veranderd of er bij zijn gekomen. Maar er kan ook
worden gezocht naar plekken die op dat moment het drukst bezocht zijn, of
naar comminicatie-omgevingen waar mensen bijeen komen met vergelijkbare
interesses. De enige vraag die overblijft is: hoe verbeelden we die
geavanceerde zoekmachine, welke metafoor koppelen we er aan en hoe ziet
het er uit.
Sociale interface
De invoering van een paspoort blijft de belangrijkste vondst uit de
workshops over de nieuwe interface, niet alleen omdat het een nieuwe
manier is een virtuele identiteit te bepalen, maar vooral ook omdat
aanwezigheid in de stad op een hele andere manier definieert dan in de
huidige interface het geval is. En die aanwezigheid hebben we in het
vorige hoofdstuk als een van de voorwaarden voor het laten ontstaan van
een virtuele gemeenschap gedefinieerd. Iedereen die op het net is en zijn
paspoort bij zich heeft is in de stad, ook al bevindt hij/zij zich op een
geheel andere plek op het net. Het paspoort vormt samen met het
groepensysteem de spil van de nieuwe interface. In sociaal opzicht
althans.
Het paspoort biedt een aantal mogelijkheden: toegang tot de stad volgens
jouw profiel, zodat alleen die plekken worden getoond die voor jou van
belang zijn; directe communicatie met andere bewoners; webagenda.
Het paspoort werkt dus ook als een soort ICQ: je kunt er in zien wie van
de andere mensen die je als vrienden hebt opgegeven ook online zijn, en
je kunt direct met elkaar communiceren.
Elke keer weer komen we bij het nadenken over een nieuwe interface terug
bij de metro van De Digitale Stad. Wat daar praktijk is zou ook op het
web gerealiseerd moeten kunnen worden. De metro als de voorhoede van DDS.
Wat zijn de kenmerken van de metro? Je kunt er doorheen dwalen en op
willekeurige plekken mensen tegenkomen die dan ook iets tegen je kunnen
zeggen, je kunt er je eigen kamer bouwen waar je met andere mensen kunt
praten (de deur kan open of dicht), je hebt een keur aan commandos tot je
beschikking die je naar alle plekken in de metro kunnen brengen of je
allerlei vreemde dingen kan laten doen en mensen kunnen zelf dingen
programmeren in de metro en die ook met elkaar uitwisselen. Het is een
gemeenschap die gezamenlijk bouwt aan de communicatie-omgeving waar ze
verblijven. Het systeem reguleert zichzelf.
En aantal van de kenmerken van die metro willen we ook in onze nieuwe
interface integreren: het kunnen chatten in zelf samengestelde groepen,
het makkelijk aan kunnen spreken van een andere bezoeker die zich op
dezelfde plek bevindt als jij, et cetera.
Wat voor de metro geldt, geldt ook een beetje voor IRC. Ook daar zijn
hechte gemeenschappen ontstaan. Maar wat maakt IRC dan zo interessant? De
programmas waarmee je IRC kunt bezoeken zijn allemaal even lelijk en
sober, dus daar kan het niet aan liggen. De programmas zijn stuk voor
stuk superfunctioneel en ontbloot van elke vorm van grafische aankleding.
Maar het gaat dan ook om de functionaliteiten. En die zijn tamelijk
uitgebreid. Je kunt op IRC in een grote groep met elkaar praten en
tegelijkertijd met mensen afzonderlijk chatten, je kunt elkaar bestanden
sturen, je kunt nieuwe kanalen openen waarin je met een kleinere groep
mensen kunt praten et cetera. Kortom: de functionaliteiten van IRC zijn
veel interessanter dan die van DDS op het web, ook al zijn onze
chatomgevingen veel interessanter vormgegeven. Belangrijke les die we
daaruit moeten trekken is dat door de meeste internetbezoekers vormgeving
niet als bepalende factor wordt gezien. De mogelijkheden zijn het
interessantst.
Wat op IRC kan, kan ook op het web. Functionaliteiten van IRC, metro en
programmas als ICQ en Powwow zullen geïntegreerd moeten worden in onze
nieuwe interface. Die functionaliteiten, gekoppeld aan het pasoort en het
groepensysteem zullen van de nieuwe interface pas echt een plek maken
waar een virtuele gemeenschap de kans krijgt te groeien.De software De
Interface met spelelementen
Sociale samenhang bereik je niet alleen door goede
communicatiemogelijkheden te bieden. De invoering van spelelementen in de
nieuwe interface kan daar ook voor zorgen. Bijvoorbeeld de invoering van
een DDS-muntenstelsel. Daarover is uitgebreid gesproken in de workshops
en wat ermee beoogd wordt moge duidelijk zijn.
Invoering van een muntstelsel is maar één van de spelelementen die
denkbaar zijn. De nieuwe interface moet bijvoorbeeld ook een beroep doen
op wat je de puzzeldrift van bewoners zou kunnen noemen. Toen 3.0 werd
gepresenteerd was nog geen beschrijving op het net gezet voor hoe je een
huis kon bouwen in de stad en hoe je een voordeur kon openen in een
huizenwijk. En toch lukte het sommigen in de eerste dagen van de nieuwe
interface een voordeur te krijgen in de stad. Onbedoeld had DDS een
spelelement ingevoerd. Bewoners voelen zich uitgedaagd als niet
beschreven is hoe ze iets moeten doen. Die puzzeldrift kun je in de
nieuwe interface op verschillende manieren bevredigen.
Geografische interface
Hoe komt de stad er uit te zien? Dat de stadsmetafoor gehandhaafd blijft
is duidelijk, maar komen er in de nieuwe stad ook pleinen? En zo ja in
wat voor vorm. Het is een lastige vraag. 3.0 is nog steeds een sterk
concept, waardoor het nog steeds moeilijk is buiten het kader van die
interface na te denken over vernieuwing.
Er zijn alleen een paar wenselijke kenmerken te noemen van een nieuwe
plattegrond: de kaart moet dynamisch zijn, d.w.z. dat de kaart in
voortdurende staat van verandering moet verkeren. Dat kan bijvoorbeeld
bereikt worden door de activiteiten die op verschillende plekken in de
stad plaatsvinden zichtbaar te maken. Bijvoorbeeld waar de meeste mensen
zich ophouden, waar de aanwas van nieuwe informatie het grootst is, waar
net iets nieuws is gebouwd. Bovendien moeten huizen en (bewoners)gebouwen
duidelijker zichtbaar worden op de kaart. Zo zorgen ook bewoners voor
dynamiek op de kaart: ze kunnen er bouwen en afbreken, binnen de daarvoor
opengestelde gebieden.
Persoonlijk ben ik nog steeds gecharmeerd van het concentrische model,
waarbij de stad een stadshart heeft dat veel redactionele gebieden bevat
en waar vrijwel geen ruimte is voor bewoners om dingen te veranderen of
toe te voegen, en waar in ringen rond de stad andedre gebieden liggen met
elk weer andere kenmerken. Hoe verder iemand van het centrum is
verwijderd, hoe minder de invloed van het stadsbestuur en hoe groter de
vrijheid van bewoners. Die opzet past ook helemaal in de stadsmetafoor:
in het centrum is alles supergereguleerd en in de periferie heerst een
grote mate van vrijheid. Stadsnomaden kunnen aan de rand van de stad doen
en laten wat ze willen, en in het centrum is de vrijheid beperkt. Op de
Dam kun je geen tentje opzetten, in het Amsterdamse bos wel.
De interface als bouwput
Bewoners van de stad moeten niet alleen in staat gesteld worden eigen
huizen te bouwen, tools te ontwikkelen en groepen te vormen, maar ook in
staat gesteld worden dingen aan de stad te veranderen. Binnen het
gereguleerde deel van DDS is de invloed die bewoners uit kunnen oefenen
op het aanzien van de stad miniem, maar hoe verder je van het centrum
verwijderd raakt, hoe groter de mogelijkheden die bewoners hebben zelf
dingen te bouwen of te veranderen. Dat betekent dat we een deel van de
ontwikkeling van de stad uit handen geven aan bewoners. Veranderingen die
zichtbare gevolgen hebben voor de plattegrond van de stad. Het is een van
de manieren die we hebben om de dynamiek van de stad te vergroten, en
tevens een logische uitbreiding van het concept context providen. Nu de
technische mogelijkheden voortgeschreden zijn moet het mogelijk zijn
bewoners mee te laten bouwen aan de stad, ook al doen we dat binnen
duidelijke kaders en onder duidelijke voorwaarden.
Kernpunten
Uitgebreide communicatiemogelijkheden en mogelijkheid tot
groepsvorming en creëren van eigen plekken in de stad.
Mogelijkheid zelf te bouwen in de stad en aldaarniet in groepen delen
van de infrastructuur (buiten het meer gereguleerde centrum) kunnen
veranderen/aanpassen
Andere vorm van aanwezigheid creeren door invoering van paspoort
Rugzak die verzameling functies bevat en ook onderdelen kan bevatten die
bewoners zelf hebben gemaakt (programmaatjes bijvoorbeeld, analoog aan de
metro)
Zowel een functionele als avontuurlijke interface
Plattegrond met concentrisch model. Elke ring heeft zijn eigen regels
en eigen karakter. Elk ring is te zien als een wijk.
Public Debate Engine en Community Builder
Het net als marktplaats
Op 18, 19 en 20 mei jongstleden vond een bijeenkomst plaats in de Waag
van mensen die zich bezighouden met het organiseren van open debatten op
het net. Onderstaande is een verslag van deze driedaagse - voorzover
relevant binnen de discussie rond de nieuwe interface.
Drie groepen bogen zich over drie verschillende onderwerpen die
samenhingen met debatten op het internet. De onderwerpen waren nauw met
elkaar verbonden: open debates, shared workspace en global interactive
policy development. Ik zat in de eerste groep en dit verslag zal zich dan
ook voornamelijk richten op de verrichtingen binnen die groep.
Allereerst was er enige spraakverwarring omtrent het begrip open debat.
Er zijn grofweg twee vormen te bedenken: het doelgerichte open debat en
het debat dat vanzelf ontstaat en een functie in zichzelf lijkt te
hebben. De eerste vorm wordt bijvoorbeeld gebruikt voor interactieve
beleidsprocessen. Deze debatten hebben tot doel te culmineren in een
beleidsadvies en de stadia die het debat zal doorlopen zijn dan ook
vantevoren vastgelegd, inclusief beslismomenten. Deze vorm van open debat
is het domein van de overheid. Burgers worden geconsulteerd en die
consultatie heeft een helder doel: het ontwikkelen van te voeren beleid.
In het meest gunstige geval is dat althans de doelstelling. Alleen werken
deze debatten, die de overheid organiseert in het kader van interactieve
beleidsvorming? Het antwoord luidt ontkennend. Ze werken niet. Niet
optimaal althans. Terwijl in sommige nieuwsgroepen zeer verhitte debatten
plaastvinden, blijven de overheidspaginas op het web leeg. Dat kan liggen
aan het web als ontsluitingsmogelijkheid van publieke discussie, maar kan
ook een dieper liggende oorzaak hebben. Bijvoorbeeld dat regulering van
het openbare debat bij voorbaat als storend wordt ervaren en de vrijheid
van Usenet geprefereerd wordt door degenen die geïnteresseerd zijn in
debatten op het net. Maar je kunt er ook uit concluderen dat het geen
kenmerk van debatten hoeft te zijn dat ze tot een duidelijke conclusie
leiden. Het zoeken naar consensus is binnen een interactief beleidsproces
van fundamenteel belang. Er moet immers beleid geformuleerd worden, en
dat is per definitie niet meerstemmig. Je zou zelfs kunnen zeggen dat die
hang naar het vinden van consensus, de drang tot een eenstemmig advies of
eenstemmig oordeel te komen een belemmering vormt voor sommige
deelnemers. Een bevestiging van hun uitzonderingspositie wellicht. Maar
het zou te ver voeren daar het mislukken van deze vorm van open debatten
te zoeken.
We kwamen al snel tot de conclusie dat het geen kenmerk van open
debatten hoeft te zijn dat er een conclusie bereikt wordt. De
tevredenheid van de deelnemer aan een debat wordt niet bepaald door het
resultaat. Want in de meest succesvolle debatten - die op Usenet - is er
nooit sprake van een conclusie, laat staan van een verdere uitwerking van
eventuele resultaten. In Usenet geldt de ultieme vrijblijvendheid:
iedereen kan alles zeggen en nergens zijn consequenties aan verbonden.
Kennelijk zijn dat belangrijke kenmerken voor een open debat op het net,
aan het succes af te meten. Maar als het terugvinden van eigen
opvattingen in eventueel te voeren beleid, of het bereiken van consensus,
of het kunnen sturen en mede bepalen van een resultaat geen motieven zijn
om deel te nemen aan online debatten, waarin schuilt dan de tevredenheid
van de discussiant? Wat drijft hem of haar tot het aangaan van debatten?
Wat zet hem of haar ertoe aan een mening te geven op die specifieke
plekken? Wat we kunnen concluderen is dat (overheids)regulering op het
net als storend wordt ervaren. Zodra een openbaar debat gestuurd wordt in
een bepaalde richting, of duidelijk is dat de opmerkingen niet
vrijblijvend gemaakt worden maar daadwerkelijk gebruikt zullen worden bij
verdere beleidsontwikkeling, dan betekent dat een onmiddellijk afname van
de populariteit van het betreffende debat. Het internet wordt beschouwd
als een plek waar algehele vrijheid dient te heersen, en de manier waarop
bijvoorbeeld de overheid debatten organiseert wordt kennelijk als
paternalistisch ervaren.
De tevredenheid van de deelnemer aan een open debat op het net wordt dus
niet bepaald door een resultaat. De discussie is de functie. Hooguit kun
je stellen dat discussiëren met andere mensen een middel is tot het
scherpen van de eigen opinie. Maar zelden zal dat een bewust motief zijn
om deel te nemen aan een discussie. Mensen scheppen er genoegen in met
anderen van gedachten te wisselen, en doen dat het liefst op een
marktplein (Usenet) dan in een zaaltje waar je achter een
interruptiemicrofoon mag staan (door de overheid georganiseerde
debatten). Het is zoals met de Griekse agora, die niet alleen het
politieke hart was van de stad, maar ook de marktplaats. De Agora was
primair een verzamelplaats van mensen. Juist door de verschillende
functies van die gemeenschapsplaats kon ook het publieke debat daar
floreren. En uiteraard omdat de agora dé centrale plek van de gemeenschap
vormde. Op het net is fragmentatie en versnippering debet aan het verlies
aan sociale cohesie, voor zover die er ooit is geweest op het internet.
Maar over die gedachte van het creëren van een gemeenschappelijke plek
komen we straks nog te spreken.
Bestaande gemeenschappen
Kees Schalken kwam met een goed voorbeeld van wat er mis kan gaan bij het
organiseren van open debatten. Op het Verkeersplein, de discussiesite van
het ministerie van Verkeer en Waterstaat, werd onlangs een discussie
georganiseerd over het dragen van een helm op de motor. Moet er iets
veranderen in de regelgeving en zo ja wat? Het ministerie wilde kennelijk
graag in contact komen met de gemeenschap van motorrijders om over dit
onderwerp van gedachten te wisselen, en het internet leek het medium bij
uitstek om dit te doen. Met een teleurstelling resultaat: vrijwel niemand
nam aan de discussie deel. Conclusies: de gemeenschap van motorrijders is
niet geïnteresseerd in het onderwerp of ze zijn niet online. Beide
veronderstellingen zijn onjuist. Er bestaat juist een zeer uitgebreide
gemeenschap van motorrijders op het net, geconcentreerd rond de
nieuwsgroep nl.motorfiets en een zeer uitgebreide website (bij DDS
overigens) die direct is gekoppeld aan die nieuwsgroep. Daar zijn
antwoorden op standaard vragen te vinden, de namen en beschrijvingen van
stamgasten van de nieuwsgroep, et cetera. De vaste kern van die
gemeenschap bestaat uit enkele tientallen mensen. Maar niemand van die
groep was gaan kijken op de site van het ministerie. Allereerst omdat ze
niet bekend was dat daar een discussie werd gevoerd, maar vooral ook
omdat ze niet met zn allen op een pagina van het ministerie over het
onderwerp gaan praten als ze een eigen clubhuis tot hun beschikking
hebben: de nieuwsgroep. En die nieuwsgroep is niet alleen een plek waar
discussie plaats kan vinden, maar is een gemeenschapsruimte, waar ook
dingen kunnen gebeuren die niet relevant zijn voor een discussie. Een
marktplaats kortom, waar sociale contacten onderhouden kunnen worden en
over belangrijke en onbelangrijke dingen gepraat kan worden. Het zaaltje
dat het ministerie voor ze had ingericht diende maar één doel: de
discussie over het dragen van een helm. Ongezellig en saai kortom. De
discussie over de helm werd uiteindelijk wel gevoerd, maar alleen in
nl.motorfiets, tussen het ruilen van Harley Davidsononderdelen door. Een
echte agora kortom, zon nieuwsgroep. Hetzelfde effect hebben wij in het
klein gezien bij de discussie over de missie van De Digitale Stad. Niet
alle mensen die in dds.dds hun opmerkingen plaatsten waren piskijkers,
sommigen kwamen wel degelijk met relevante opmerkingen en voorstellen.
Er zijn dus twee belangrijke lessen: als je een online debat wilt
organiseren over een onderwerp dat binnen een bepaalde gemeenschap sterk
zal leven, betrek die gemeenschap dan in het organiseren van het debat en
laat die gemeenschap zelf de plaats van handeling bepalen. Met andere
woorden: de overheid dient naar de gemeenschap te komen in plaats van
andersom. Een site maken en vervolgens komt u maar! roepen heeft weinig
zin, getuige het hierboven gegeven voorbeeld. Tweede les is: de omgeving
waar het debat georganiseerd wordt is maatgevend voor het succes. En de
omgeving die het meest geschikt is, is de multifunctionele
gemeenschapsplaats.
We kwamen overigens op nog een kenmerk van succesvolle open debatten: de
meest succesvolle online debatten zijn die, die binnen een min of meer
hechte gemeenschap hebben plaatsgevonden. Het deel uitmaken van een
gemeenschap is geen voorwaarde om deel te nemen aan een online debat,
maar binnen de vertrouwdheid van een groep verloopt een debat beter dan
in een groep mensen die elkaar niet kennen. In een anonieme publieke
ruimte geef je minder snel je mening dan in de beslotenheid van een
huiskamer of buurthuis.
Als overheid of als organisatie dien je je te beperken tot het scheppen
van de voorwaarden waaronder een open debat kan ontstaan. Of misschien
moet je het nog breder definiëren en stellen dat je de voorwaarden moet
schepen voor het laten ontstaan van een gemeenschap, of voor het
verbreden van de uitingsvormen van die gemeenschap. Het vervolmaken van
de agora zogezegd.
De rest van onze bijeenkomst zou gaan over de vraag hoe we open debatten
konden faciliteren. Na geconcludeerd te hebben dat open debatten niet of
nauwelijks te organiseren zijn was dat alles wat we konden doen: het
scheppen van de voorwaarden.
Het voornaamste probleem waar we op stuitten was de gefragmenteerdheid
in het aanbod en de zichtbaarheid van discussies op het net. Hoe vinden
mensen discussies op het net? Via de traditionele search eniges kun je
geen gerichte zoekopdracht geven en sites die zich richten op het
verzamelen van links naar discussie-omgevingen zijn er eenvoudigweg niet.
Als we van de vindbaarheid - dus de ontsluiting van het open debat - de
voornaamste opdracht zouden maken, dan zou het voor de hand liggen een
centrale site te ontwikkelen vanwaaruit alle debatten bereikbaar zouden
zijn. Maar wat zou die site moeten behelzen? Iemand binnen de groep
opperde het idee om een Engine te bouwen: de Public Debate Engine. Het
voorstel werd anoniem omarmd.
De Engine is niet te verwarren met een search engines. Het kunnen zoeken
naar online debatten is weliswaar een kernfunctie, maar niet de enige.
Bovendien verstrekt de engine geen links naar discussies, maar biedt een
kaartensysteem. Op die kaartjes staan de records die zijn ingevuld door
organisatoren van online debatten of mensen die hun eigen plek bekendheid
willen geven. De engine groeit dus door bijdragen van bezoekers in plaats
van door een redactie.
Een ander belangrijk deel van de engine is het expertise centrum.
Vandaaruit kunnen publieke debatten worden opgestart (de toolkit voorziet
in verschillende discussiesystemen) en daar is allerlei informatie te
vinden over het organiseren en uitvoeren van debatten op het net.
Iedereen die van plan is een open debat te organiseren of een ruimte te
creëren waarin dat mogelijk is, kan daar naartoe gaan. Bovendien werkt de
engine ook als een matchmaker. Iemand die zoekt op het trefwoord kolibrie
en niks tegenkomt, kan wel in contact treden met andere mensen die
datzelfde gedaan hebben. Zo zou de engine dus niet alleen als een debate
engine, maar ook als een community engine kunnen werken.
Persoonlijk zie ik de debate engine als onderdeel van een groter geheel.
Ik zou veel zien in de ontwikkeling van een Community Builder, een soort
vroowaardemachine. Een toolkit voor het bouwen van ruimte voor
gemeenschappen en tegelijkertijd een thematische matchmaker. Het zou goed
aansluiten bij de plannen voor onze interface, waarin we de profielen als
basis hebben genomen voor het meer constumizen van DDS. Maar de profielen
zijn uiteraard niet alleen interessant in de relatie gebruiker en
informatie, maar ook in die tussen gebruikers. Vindbaarheid van elkaar en
de vindbaarheid van plekken, dat zouden de kernpunten kunnen zijn van de
Community Builder. De Debate Engine zou een integraal onderdeel van die
builder moeten zijn.
Kort samengevat:
Debatten zijn het meest succesvol binnen bestaande gemeenschappen
De plek waar het debat gehouden wordt is bepalend voor het succes
Debatten kunnen het best gevoerd worden op plekken die een brede
maatscahppelijke functie hebben: agora.
Vindbaarheid van discussieplekken kan beter ontsloten worden door een
Debate Engine (of door een debate button in je browser)
Debatten moeten aansluiten bij bestaande gemeenschappen en in plaats
van zelf gemeenschappen te willen creëren kun je de bestaande beter
faciliteren
De vindbaarheid van andere mensen moet vergroot worden. Voor het
realiseren van beide punten kan de Community builder uitkomst bieden.
Mijn voorstel zou zijn de Debate Engine daadwerkelijk te gaan bouwen. Hij
past zeer goed binnen het raamwerk vn de nieuwe interface, met name in
het plan voor de plannen die er zijn voor een meer functionele interface.
Bovendien toonde Het Net zich geïnteresseerd in participatie, hetgeen een
interessant aanbod lijkt. We kunnen de enige wellicht gemeenschappelijk
ontwikkelen en vervolgens binnen onze afzonderlijke domeinen anders
toepassen. Binnenkort komt het prototype online dat we tijdens de
bijeenkomst hebben gemaakt.
Workshopverslagen
Dinsdag 25 november - DDS 3.0/De oude stad
Deze eerste workshop begon wat verwarrend omdat de uitgangspunten niet
helemaal duidelijk waren. Was het de bedoeling dat we zouden gaan praten
over een nieuwe interface en daarbij 3.0 even vergeten, of zouden we het
hebben over het verbeteren van de bestaande interface. En hoewel de
stemming aanvankelijk meer behoudend was, bleek gaande de bijeenkomst
toch dat meer mensen in de richting van een nieuwe interface gingen
denken, ook al bleef het behoud van 3.0 en het verbeteren daarvan ook
voortdurend onderwerp van gesprek. Wat nieuwe functionaliteiten betreft
was iedereen het snel eens. Het idee van de rugzak (zie de aparte
workshop daarover) bijvoorbeeld was al eerder gelanceerd op een
bijeenkomst vorig jaar, en het vinden van een concept waarbinnen bewoners
meer aan de stad kunnen veranderen en de stad meer toegesneden kan worden
op de behoeftes en interesse van de individuele bewoner, was ook al
eerder genoemd.
Maar bestond de bijeenkomst niet (of althans niet alleen) uit het
herhalen van zetten. De vraag of de stadsmetafoor nog steeds bruikbaar
was , was snel beantwoord. De metafoor is rijk genoeg om daarbinnen
nieuwe concepten te kunnen ontwikkelen, en bovendien blijkt nadenken over
DDS zonder de stadsmetafoor net zoiets als nadenken over de omvang van
het universum. De metafoor kan echter wel nog op veel meer verschillende
manieren worden gebruikt. Zo werd voorgesteld
Weersomstandigheden in de stad te introduceren, en dag en nacht.
Dergelijke elementen zouden ook de dynamiek van de stad kunnen vergroten.
Als iedereen het ergens over eens was, dan was het wel dat: de stad
zoals hij nu is, is te statisch, te rigide. Het woord dynamiek viel dan
ook met grote regelmaat. Hoe kun je een stad bouwen die zichtbaar in
beweging is, een stad waarin veel verandert en veel gebeurt? Een
oplossing zou ondermeer kunnen liggen in het beter zichtbaar maken van
mensen in de stad. "Wie zijn hier" is nu een functie die is verstopt
achter een button, maar je zou bijvoorbeeld ook een kaart van de stad (en
van pleinen) kunnen maken waarop de aanwezigheid van andere mensen
grafisch is weergegeven. Bij een van de andere workshops werd geopperd
bedrijven of instellingen niet langer een gebouw/taartpunt op een plein
te geven. Gebouwen staan immers niet op pleinen, gebouwen staan om
pleinen. Een plein moet een gemeenschapsruimte zijn waar iets gebeurt,
waar mensen overheen lopen en elkaar tegenkomen, en waar elk moment van
de dag iets anders gebeurt. De achthoek als gemeenschapsgebied in plaats
van kantorencomplex.
Bij het ontwerpen en bouwen van de oude interface (3.0) was hard
nagedacht over het implementeren van communicatiemogelijkheden binnen een
informatie-omgeving, wat onder meer resulteerde in de cafés. Voorgesteld
werd om de grote uitdaging van een nieuwe interface
juist in het realiseren van het omgekeerde te zoeken: het onderbrengen
van informatie in een communicatieomgeving.
Met betrekking tot het ontwerpen van een nieuwe interface werd
voorgesteld een tweesporenbeleid te voeren: upgrade enerzijds DDS 3.0 en
voeg nieuwe functionaliteiten aan de oude stad toe die eventueel in een
later stadium een onderdeel van een nieuwe interface zouden
kunnen worden, en zet daarnaast een tweede traject uit dat uiteindelijk
moet resulteren in een geheel nieuwe interface. Binnen dat tweede traject
zou dan fundamenteler kunnen worden nagedacht over de stad en zouden de
oude uitgangspunten nog eens getoetst kunnen worden. Kloppen die nog?
Kunnen de concepten waaruit zich 3.0 ontwikkeld heeft nog dienen als
uitgangspunt.
Veel van de onderwerpen die bij deze eerste bijeenkomst werden besproken
kwamen uitgebreid terug in andere workshops. Over deelonderwerpen dus in
de overige verslagen meer.
Woensdag 26 november - Technische trends
Bij de eerste bijeenkomst over de oude stad werd opgemerkt dat bij het
ontwerpen van 3.0 iedereen erg optimistisch was geweest over de verwachte
bandbreedte. Dat bleek tegen te vallen. Nu bij het nadenken over een
nieuwe interface staan we opnieuw voor de afweging voor welke bandbreedte
we een stad ontwerpen. De oplossing daarvoor zou kunnen liggen in het
vinden van slimme manieren om De Digitale Stad op meerdere niveaus
beschikbaar te maken. Niet in de zin van een light en een full fat
interface, maar meer door slimme manieren te ontwikkelen waarop je
dezelfde informatie beschikbaar kan maken voor verschillende gebruikers.
Iemand met een 14k4 modem krijgt dan een stad te zien die is aangepast
aan de verbinding die die gebruiker tot zijn beschikking heeft. Plaatjes
zijn kleiner en worden in lagen geladen zodat sneller iets zichtbaar
wordt, de belangrijkste informatie wordt als eerste op de pagina gezet,
evenals de links, zodat mensen niet ongeduldig wegklikken als ze niet
snel genoeg resultaat zien. Je zou dat kunnen bereiken door een
cgi-script te maken dat de verbinding peilt die iemand heeft, zodat je
DDS customized aan kan bieden. Hoewel concepten waarin er maar een
interface is die toch op
verschillende manieren toegankelijk is op een aantal technische problemen
stuit, is het denken in die richting waarschijnlijk toch de oplossing:
DDS light en full fat in eenzelfde interface. Dat is de enige manier
waarop je kunt ontsnappen aan het bouwen van een stad die minder
aantrekkelijk is omdat hij ook toegankelijk moet zijn voor mensen met
bijvoorbeeld een 14k4 modem.
Het idee werd geopperd om als DDS een CD-rom te ontwikkelen. Hierop zou
bijvoorbeeld de plattegrond van de stad kunnen staan, zodat die niet
apart geladen hoeft te worden. En hierop zouden ook allerlei zware
applicaties kunnen draaien die niet alleen vanaf het net ontsloten
kunnen worden, althans voor de meeste gebruikers niet. Voor een project
als Transparant Amsterdam bijvoorbeeld zou een CD-rom een aantal grote
voordelen hebben. En zo zijn meer hybride vormen te bedenken.
Het werken met dynamische html en layers wordt ondersteund door
Netscape Communicator en biedt een aantal interessante mogelijkheden,
zoals onder meer te zien is op de homepage van Netscape. Maar de vraag is
in hoeverre ook de Internet Explorer diezelfde technologie ondersteunt.
Hoe dan ook, het werken met layers maakt het mogelijk menu's veel
compacter aan te bieden en de vormgeving inzichtelijker te maken.
Voordeel van dynamische html in vergelijking met java is dat het relatief
snel is. Nadeel dat er grote verschillen zijn in de talen die de Explorer
en de Communicator spreken. Je moet een stad ontwerpen die voor beide
browsers toegankelijk is, en dat betekent dat een aantal mogelijkheden
voor het hart van de stad niet bruikbaar zijn, ook al kun je plekken
blijven ontwerpen die geschikt zijn voor een van beide browsers. Maar de
interface helemaal afstemmen op de mogelijkheden van bijvoorbeeld
Communicator zou onwenselijk zijn.
De discussie rond plugins concentreerde zich vooral rond Shockwave
(director). Voordeel is dat in Shockwave een aantal dingen wordt
geintegreerd, zoals de Real Player en Flash. Tweede voordeel is dat
Shockwave sneller is dan java. Nadeel blijft natuurlijk dat Shockwave een
plugin is. Explorer installeert hem automatisch, maar dat geldt weer niet
voor Communicator. En er was onenigheid over of je wel in zou moeten
zetten op Shockwave. Waarom zou java zich niet verder ontwikkelen en
verbeteren? Of waarom zou Shockwave niet op den duur naar de achtegrond
verdwijnen?
Veel tijd hebben we besteed aan Vocaltec, een communicatieprogramma
waarin dat is aangekleed (of deels nog aangekleed wordt) in de
DDS-vormgeving en dat bewoners in staat stelt met elkaar te chatten in
tekst, geluid, beeld en waarin een gezamenlijk drawboard is opgenomen dat
twee mensen (of een groep) in staat stelt bestanden uit te wisselen en er
met elkaar aan te werken.
Donderdag 27 november - Fundament/Autorisatie
De voornaamste vraag bij deze workshop was hoe we systemen zoals we die
bij Prommitt en Stickit gebruiken (groepensystemen) toegepast kunnen
worden in een nieuwe interface. Kunnen we bijvoorbeeld een groep bewoners
een gemeenschap laten vormen rond een plein of rond een thema of
gemeenschappelijke interesse door gebruik te maken van een dergelijk
systeem? En kunnen we een dergelijke groep dan ook het beheer geven over
die plek in de stad en de mogelijkheid zich op die plek duidelijk te
manifesteren?
Het grootste deel van de workshop ging over het DDS paspoort, een beetje
analoog aan de manier waarop dat bijvoorbeeld bij Firefly gebeurt: iemand
heeft een persoonlijk profiel en dat profiel is opgeslagen in dat
paspoort. Daarin zijn iemands interesses, vrienden en bijzonderheden
opgenomen. En het paspoort reist overal met de bewoner mee. Dus ook al
bevindt de bewoner zich in zijn grote browservenster niet in De Digitale
Stad, toch blijft hij via dat paspoort aanwezig en zichtbaar. De "wie
zijn hier" functie kan er aan worden gekoppeld en allerlei systemen
waarmee direct contact gezocht kan worden met een andere bewoner van wie
je hebt opgegeven dat die tot je vriendenkring behoort. Een dergelijk
syteem lijkt weer erg op de functies die programma's als ICQ, Ichat of
Powwow bieden.
Hoewel we de pagina's van Communityware bezochten (een systeem waarin
afzonderlijke groepen beschikken over verschillende manieren van
communiceren die op zich weer erg lijken op nieuwsgroepen en irc), bleven
de meesten het meest enthousiast over Vocaltec. Nadeel
daarvan is dat het een apart programma is en Communityware via je browser
toegankelijk is, maar een nadeel van Communityware is juist weer dat het
in vormgeving niet bepaald aantrekkelijk is en bovendien allemaal met
java is gemaakt.
Op de agenda stonden ook de plusdiensten die DDS zou kunnen gaan bieden.
Het was al eerder geopperd: voor een bepaald bedrag per maand kun je
bewoners meer bieden dan ze nu standaard gratis krijgen. Meer
schijfruimte bijvoorbeeld, of de mogelijkheid Real Video te gaan
gebruiken op je homepage. Maar de vraag of we dat nu wel of niet wilde
werd al snel overschaduwd door een gesprek over virtuele financien. In
plaats van mensen te laten betalen voor plusdiensten, zou je bewoners die
diensten ook kunnen laten verdien. Voorgesteld werd om een virtuele
munteenheid in te voeren in de stad die als betaalmiddel dienst kan doen,
en dus ook voor het betalen van plusdiensten. Munten kunnen verdiend
worden door bepaalde dingen te doen in de stad. Bijvoorbeeld door je aan
te melden als hulpvaardige bewoner die door andere bewoners om raad
gevraagd kan worden. Soms weet je waar je geld mee kan verdienen, en soms
merk je pas
achteraf dat een bepaalde handeling geld oplevert. Het zou dus tevens een
spelelement in de stad brengen, en het zou de sociale samenhang kunnen
vergroten, als je het gewichtig uit zou willen drukken: er is nu een
directe reden om actief te zijn in de stad. Je krijgt er immers iets voor
terug.
Het idee van een virtuele economie heeft ons de rest van de middag
beziggehouden. Alle consequenties van de invoering van een virtuele munt
hebben we nog niet kunnen overzien.
Maandag 1 december - Ontsluiten, functionele interface
Wat voor functionele systemen zijn er denkbaar om informatie goed mee te
kunnen ontsluiten? Dat was de vraag die centraal stond binnen deze
workshop. Bij het ontwerpen van een zoeksysteem voor DDS zou je kunnen
denken aan zoiets als Transprant Amsterdam. Daar kun
je over een kaart van de regio navigeren, kun je in- en uitzoomen op
plekken op die kaart en kun je een uitgebreide legenda raadplegen waar
informatie over allerlei verschillende onderdelen van die kaart te vinden
is. Een erg functionele interface kortom, die in een aangepaste vorm ook
voor DDS gebruikt zou kunnen worden. Je kunt dan navigeren over de
plattegrond van de stad, en door te klikken zie je welke informatie
achter welk deel van die plattegrond schuilgaat. Maar het systeem zou ook
kunnen werken als een soort kaartenbak, waar elke organisatie een stukje
in schrijft. Een museum kan dan bijvoorbeeld haar site beschrijven en
binnen het zoeksysteem is ook een deel van die site zichtbaar. Een
dergelijk zoeksysteem zou zelf kunnen groeien, zonder dat een hoge
redactionele inspanning noodzakelijk is om het goed te laten
functioneren. Hoewel, dat bleek toch niet helemaal waar te zijn. We
kwamen terug op wat iemand tijdens de eerste bijeenkomst zei: DDS moet
ook een selectie maken op het aanbod op het net die interessant is voor
de bewoners van de stad. Als je Vrij Nederland koopt, of lid wordt van de
VPRO, dan weet je welke selectie die organisaties maken. Zo zou het ook
bij DDS moeten zijn.
Zoals bij vrijwel elke workshop kwamen we ook hier weer terug op het
customized gebruik van de stad. De één heeft behoefte aan een
superfunctionele interface die hem of haar direct naar de gewenste
informatie voert. Diegene heeft weinig behoefte aan allerlei extra's die
het zoeken vertragen. Het andere uiterste wordt vertegenwoordigd door
degenen die helemaal niet op zoek zijn naar specifieke informatie maar
juist behoefte hebben aan een avontuurlijke manier om door de stad te
dolen. En tussen die twee uitersten zit nog een hele groep.
Verschillende gebruikers stellen dus verschillende eisen, en dus zou de
stad zo divers mogelijk gemaakt moeten worden. Zowel een superfunctionele
interface als een superavontuurlijke interface moeten naast elkaar
bestaan. Elke bewoner zou gebruik kunnen maken van hetzelfde systeem,
maar iedereen kan dat zoeksysteem naar believen aan- of uitkleden.
Maar niet alleen zo'n navigatiesysteem zorgt ervoor dat informatie
sneller toegankelijk gemaakt kan worden. Hier komen we ook weer terug bij
het idee van de paspoorten waarin een profiel van de gebruiker is
opgenomen. Dat profiel werkt tevens als filter, en is dus ook een
voorbeeld van een functioneel, want snel informatie ontsluitend systeem.
En bij het nadenken over een functionele interface gaat het niet alleen
over de mate waarin informatie snel kan worden ontsloten, maar ook over
wat je de ontsluiting van communicatie zou kunnen noemen. Welke
mogelijkheden zijn er met andere bewoners in contact te komen? Kun je
direct met elkaar praten? (Zie voor de discussie over manieren van
communiceren ook het verslag van de bijeenkomst over de rugzak/toolkit)
Dinsdag 2 december - Toolkits en rugzak
Wat moet er in de DDS-rugzak zitten? Elke bewoner van de stad heeft
standaard de rugzak bij zich, waarin een aantal belangrijke functies
ondergebracht zijn. Het paspoort zit erin (meer daarover in het verslag
van de workshop over autorisatie en user settings), maar er kunnen ook
nog een aantal andere dingen. Zoals bijvoorbeeld een organisor, een
agenda waarin aan de hand van je profiel door allerlei organisaties
geschreven kan worden. Als je opgeeft interesse te hebben in de
activiteiten van De Balie, dan worden de dingen die daar plaatsvinden
automatisch in je agenda gezet. En bovendien werkt die organisor ook als
een adressenboek. Iedereen die je op het net kent staat erin. Dat
adressenboek zou op zijn beurt ook weer kunnen werken zoals bijvoorbeeld
ICQ, waarin je eveneens een lijst hebt van iedereen die je kent en waar
je meteen kunt zien welke van de mensen die je kent online zijn. Binnen 1
klik kun je dan met ze praten.
In de rugzak zouden verder allerlei tools moeten zitten die je nodig
hebt in de stad of die het verblijf in de stad leuker maken. Een tool om
geluid en beeld mee te bekijken bijvoorbeeld, een tool om je homepage mee
te bouwen of veranderen (webedit), een tool om je post te kunnen lezen
(webmail), een portomonnee waarin je je virtuele munten kunt opbergen, et
cetera.
Elke bewoner van DDS krijgt een rugzak met standaard inhoud. Met een
standaard gewicht ook. Elke tool die je er extra instopt verhoogt het
gewicht van je rugzak. Bekijk ook het voorstel voor een rugzak dat Peter
van der Spek op het net heeft gezet.
De grootste uitdaging van het rugzakconcept is het systeem zo te maken
dat ook bewoners hun eigen tools kunnen bouwen. Die nieuwe tools zouden
dan niet alleen bruikbaar moeten zijn voor de ontwerpers ervan, maar voor
iedereen in DDS. Iedereen die naar de "toolshop" komt, kan daar kiezen
uit een reeks rugzakonderdelen die deels zijn gemaakt door DDS en deels
door bewoners van de stad. Een dergelijk concept lijkt heel sterk op dat
van de metro, waar mensen ook zelf onderdelen kunnen bouwen (de metro kan
je vinden via "dds.dds.nl:902"). De enige bezwaren die aan een dergelijk
systeem kleven zijn van technische aard. Hoe kun je bewoners laten
programmeren zonder dat daar gevaar aan verbonden is voor de rest van de
stad?
Woensdag 3 december - Homepage
Een poort bouwen voor een stad die nog niet bestaat is onmogelijk, en dus
zaten we bij deze bijeenkomst tamelijk vast aan de bestaande interface.
Want ondanks dat we voor de nieuwe stad een aantal nieuwe uitgangspunten
hebben geformuleerd de afgelopen dagen en een aantal wenselijke
vernieuwingen hebben gedefininieerd, is er nog geen nieuw concept
waarbinnen de poort van de stad een andere functie krijgt.
Voor de entree van DDS geldt hetzelfde als geldt voor de gehele
interface: statisch, rigide en niet dynamisch. Maar wat zijn de
alternatieven? Het is de meest opgevraagde pagina van DDS en zou het
pronkstuk van de interface moeten zijn, en echt de poort moeten vormen
naar alle delen van de stad. Maar tegelijkertijd is het juist bij de
homepage van essentieel belang dat iedereen die makkelijk op zijn of haar
scherm kan krijgen. De pagina mag beslist niet te zwaar zijn. Maar daar
zijn wellicht creatieve oplossingen voor te verzinnen. Een voorbeeld van
een heel licht ontwerp staat op de pagina van Webmix. Kijk eerst daar en
kijk vervolgens naar het plaatje op het oorspronkelijke formaat. Door op
een economische manier om te gaan met plaatjes kun je een veel snellere
homepage maken.
Een tweede oplossing zou kunnen liggen in het customizen van de pagina
voor verschillende soorten gebruikers. Want de restricties die je jezelf
oplegt door alleen maar een lichte pagina te bouwen kunnen er ook voor
zorgen dat je bij het ontwerpen in de problemen komt. Is het mogelijk om
een superlichte pagina te maken die er ook nog eens heel aantrekkelijk
uitziet? Het is een uitdagende gedachte, maar de vraag blijft of het
mogelijk is iets echt moois te maken op die manier. De tweede oplossing
zou dus kunnen liggen in - opnieuw - het customizen van de pagina: elke
gebruiker krijgt een andere pagina te zien (zie over dit onderwerp ook
het verslag van de workshop Technische trends).
Je zou bijvoorbeeld een entreepagina kunnen ontwerpen die bestaat uit in
totaal 10 lagen. Wie een 14k4 verbinding heeft krijgt alleen de eerste
drie, wie een 36k6 heeft de eerste zes en wie een isdn-verbinding heeft
alle tien. Als bewoner kun je dan ook zelf kiezen voor het soort pagina
dat je wil. Wil ik een pagina die snel is geladen en alle hoofdfuncties
bevat die de aangeklede versie ook heeft? Dan kies ik voor "laad alleen
laag 1". Ben ik een bezoeker die alle extra's wil zien en gebruiken, dan
klikt ik "laad alle lagen". Het lagenconcept zorgt er in ieder geval voor
dat je jezelf niet hoeft te beperken in het zo aantrekkelijk mogelijk
maken van de entreepagina.
Je zou ook kunnen denken aan het gebruik van interlaced jpeg
bijvoorbeeld, en dan niet alleen voor de entreepagina, maar misschien wel
voor de hele nieuwe interface.
Wat ook door iedereen belangrijk werd gevonden is dat de entreepagina
actuele informatie bevat. De poort van de stad moet meer uitzicht bieden
op de stad die er achter ligt. Dat zou je ook van toepassing kunnen laten
zijn op het uitzicht dat je nu hebt over de stad vanaf die pagina, maar
het gaat hier voornamelijk om actuele informatie over wat er gebeurt in
de stad of wat er is veranderd. En bovendien moet je kunnen zien wie er
op het moment dat jij op de entreepagina bent onder de poort door de stad
in gaan.
Ook werd het idee gelanceerd om kunstenaars de opdracht te geven binnen
de vaste vormgeving van de pagina een poort voor de stad te ontwerpen. In
die opzet zou een deel van de pagina in vaste DDS-vormgeving te zien
zijn, waarbinnen ontwerpen voor verschillende poorten geplaatst kunnen
worden die zijn ontworpen door kunstenaars. Elke maand zou de stad dan
een andere poort hebben.
© copyright 2002 Jeroen van Kan